Ze prakt de kroketten en smeert de ragout uit over de witte boterhammen en snijdt ze er kleine stukjes van. Als de zware industriële deur krakend en piepend open gaat kijkt ze niet op of om. Haar linkeroog knijpt samen als haar kaken op elkaar komen. Ze mompelt voor zich uit tussen een hapje of een slokje door
Als ik haar passeer draait ze een stroeve kwartslag mee om mij niet uit het oog te verliezen. Geduldig wacht ze af tot ik haar, ongevraagd maar gewenst, nog een cappuccino breng.
‘Vroeger kon ik heerlijk koken, wist je dat? Maar nu, voor wie dan?’